This device is too small to view this website properly

Try to rotate your device

DOCUMENTS     About : Babylon Babies, Marie-Jo Lafontaine

About : Babylon Babies, Marie-Jo Lafontaine

July 23rd 2006

Portretten, ik ben er in 1993 mee begonnen. Ik was zo onder de indruk van wat er in Engeland gebeurde, toen die twee jongens dat kindje hadden omgebracht. Daar moest ik iets mee doen. Ik had altijd al instinctief aangevoeld dat kinderen niet onschuldig zijn, maar als ik dat durfde te zeggen werden mensen vaak agressief tegen mij. Na die moord dacht ik: ik heb gelijk. De substantie waaruit kinderen zijn gemaakt, is immers dezelfde als die van volwassenen. Het grote verschil tussen beiden is dat kinderen nog geen referentiekader hebben waarbinnen ze handelen en denken. Dat maakt het zo gevaarlijk. Opvoeden betekent dan ook dat je ze dat kader geeft, meestal met kleine beetjes, afhankelijk van wat ze voor hun leeftijd aankunnen. Doe je dat niet dan zijn ook kinderen volgens mij in staat tot alles. Moord, diefstal, afpersing, agressie, leugen, manipulatie, lief zijn, noem maar op. Ik wilde laten zien dat die potentie in ieder kind zit.
Ik had gehoord dat er in een van de basisscholen in Brussel veel agressie was. Ik kreeg toestemming om er foto’s te maken en zag inderdaad puur geweld bij de kinderen. Ze dreigden dat ze mijn camera zouden kapot slaan. Dat ze met hun vader zouden terugkomen om mij een les te leren omdat ik hun zussen onteerd had door een foto van hen te maken en dat ze daardoor uit de familie zouden gestoten worden. Ik heb rustig doorgewerkt en geantwoord dat ze hun vader mochten laten komen. Ik heb er nooit één gezien. Ik noemde de reeks: Als das Kind noch Kind wahr,
Daarna heb ik meerdere reeksen van kinderen en jongeren gemaakt, het portret is een traditie geworden in mijn werk. Die Kinder der Ruhr, Liquid Crystals, Belle Jeunesse en ook video’s zoals The Swing, over de sensuele verleidingskracht van heel jonge meisjes. Veel ouders willen dat niet geweten hebben, zeker in deze tijden niet, maar ik heb tijdens het draaien versteld gestaan hoe mijn vermoeden bevestigd werd. Babylon Babies heb ik in 2001 gemaakt. Het zijn gewone meisjes en jongens, allemaal tussen de elf en zestien jaar oud die ik op straat heb aangesproken of ook via scholen heb gevonden. Drie jaar geleden was dat niet gemakkelijk, iedereen was bang voor dergelijke voorstellen door de Dutroux-affaire. De ouders kwamen meestal mee. Nadat ik een dertigtal jongeren had uitgekozen, begon ik met ieder van hen gedurende twee uur in de studio te werken. Daar mochten de ouders niet bij zijn. Als ik met die adolescenten alleen ben, kan ik een andere relatie opbouwen, over dingen praten die onbespreekbaar zijn als hun ouders erbij zijn. Die jongeren gingen er allemaal vanuit dat het Hollywood zou zijn, een beetje glimlachen, poseren. Dat moest ik eruit praten omdat het alleen lege blikken oplevert. Ik leerde ze goed op hun benen staan, wat pubers niet kunnen, die hangen. Dan hoe ze in de lens moesten kijken, niet ernaar. Ik liet ze nadenken over hun blik, hun mond en lippen, de binnenkant van hun wangen. Ik vroeg hen aan hun verlangens te denken, aan het geluk en de pijn in hun hoofd. Langzamerhand zag ik de gezichten veranderen. Hun blik vulde zich met hun eigen materie. En dat is wat ik wil laten zien: wat de jongeren in zich hebben en ze maar heel zelden of nooit tonen omdat ze er zich zelf nog niet eens bewust van zijn.

Wir haben die Kunst damit wir an der Warheit nicht zu Grunde gehen. We hebben kunst om niet aan de waarheid ten onder te gaan. Het is een citaat van Nietzsche dat ik in mijn werk heb gebruikt. Als ik een project in mijn hoofd heb, ga ik altijd op zoek naar teksten. Een schrijver die precies heeft geformuleerd wat ik voel, stelt me gerust. Een kunstenaar kan niet expressief zijn in zijn werk èn in woorden, dat zijn allemaal verschillende talen. Door de bevestiging van de tekst, kan ik erover praten.
Wat er rondom ons gebeurt, is allemaal heel beangstigend. Om dat goed te voelen, trek ik mij terug in mezelf. Ik ben graag in de stilte en leef daarom ook alleen. Dat gevoel herken ik ook bij vrienden die veel schrijven. Ze laten me een namiddag bij hen zijn of een avond, maar dan voel ik dat ik weg moet omdat de ruimte bezet is door hun gedachten en ideeën. Pas als ik alleen in mijn territorium ben, kan ik alles loslaten en naar de wereld luisteren. Dan voel ik in mijn lichaam het leed van de mensen. Weltschmerz noemen ze het in het Duits. Het is iets verschrikkelijks dat me woedend maakt, maar ook de motor is voor mijn werk.
Kwade krachten houden op dit moment de wereld in hun macht. Wij hebben niet genoeg opgelet. Wij leven in volle welvaart en gaan nogal arrogant om met de rest van de wereld waar veel miserie is. Maar je moet alles in de tijd en ruimte bekijken. Een mens stelt in het heelal niet meer voor dan een seconde. Al sinds het ontstaan van de aarde wisselen destructieve en opbouwende krachten elkaar af. Die tegenstelling zit ook in mijn werk. Er is geen lelijkheid zonder schoonheid en geen agressie zonder tederheid. Vandaag denk ik zo, morgen kan ik van mening veranderen. Je moet flexibel blijven. Niets is zo erg als vastgeroest geraken, dan word je hard. Zelfs je lichaam krijgt dan knopen die soms kunnen ontaarden in kanker. Als je geblokkeerd geraakt, zet je ook geen stappen meer vooruit. Dan krijg je van alles schrik.
Vaak haalt het kwade het. In de concentratiekampen, gedurende de genociden in Afrika, de oorlogen in Korea, Cambodja, Israël, Palestina, Irak, of zelfs bij ons, in een figuur als Dutroux. Maar ook bij dat proces heb ik het gevoel dat ik naar een theaterstuk kijk. Dat die vier meisjes gestorven zijn, is natuurlijk een groot drama, maar het stond geschreven dat die gruwel er moest komen. Het lag zelfs vast dat twee meisjes het zouden overleven omdat er altijd een getuige moet zijn. Dat is ingebed in het spel. Slachtoffers maken deel uit van het systeem. En als het Dutroux niet was geweest, dan was het elders op een andere manier door iemand anders gedaan. Het moést gebeuren. De wereld heeft behoefte aan offeranden. Zonder slachtoffers en oorlogen – en dat bedoel ik ook figuurlijk, op alle onderzoeksterreinen – evolueert onze maatschappij niet.
Dat het kwade tegenwoordig triomfeert, komt volgens mij doordat goede krachten geen charisma hebben. De brave nonnen die in hun klooster aan het bidden zijn, zien we niet eens. Terwijl die jonge extremistische gasten die in jeans en met halfopen hemd, de vuist in de lucht, naar de moskee gaan, sexy zijn. Het spijt me, maar zo is het wel. De meeste fundamentalistische moslimpredikers zijn charismatische en woedende mannen. Dat fascineert. En wat hebben wij aan de top van de katholieke kerk? Een oude, bevende man. Dynamiek, nieuw bloed, dat heeft de kerk nodig. Maar dat zit er zelfs niet aan te komen, want als deze paus komt te sterven en ze moeten uit de huidige kardinalen een nieuwe kiezen, is het weer iemand die al lang de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Ik begrijp niet dat men dat niet inziet. Goed doen vraagt ook veel meer inspanningen dan kwaad berokkenen. En we zijn natuurlijk ook allemaal dochters en zonen van moordenaars. Niet rechtstreeks, uiteraard. Niet van onze vaders en grootvaders, maar van verder weg. Onze stambomen gaan bij wijze van spreken terug tot Rome en onderweg is er wat afgemoord. Wat is de aristocratie anders dan een verzameling afstammelingen van strijders? Ze werden beloond met een adellijke titel voor dat vechten, niet omdat ze zaten te breien tijdens de veldslagen. Ga het zelf maar na, wiens voorvader stond niet aan een of andere kant van een oorlog? Alleen de sterksten overleven en dat zijn niet noodzakelijk de goeden. Maar samen vormen we wel de mensheid, we zijn ook kinderen van een geheel en niet alleen van een toevallige Jean en Jeannine. Na mijn dood komt mijn geest wellicht terug, op een manier waarvan ik de werking ook niet kan uitleggen. Je voelt gewoon rondom jou dat er nieuwe en oude zielen zijn. Het heeft ook niets met leeftijd te maken. De tienjarige dochter van een vriendin heeft zo’n oude ziel. Ze weet. Dass wissen ist in ihr.

Toen ik ontdekte wat kunst betekende, kwam de colère naar boven. Al wat jaren in mij had gezeten en waar ik geen weg mee wist, kon ik vertellen. Dat was een opluchting. Toen was ik al vijfentwintig. Ik was niet met kunst opgevoed, die hing thuis gewoon aan de muur als decoratie. Mijn ouders waren zakenlui, altijd op reis. Ik paste niet in hun projecties en ze stuurden me op pensionaat bij de Ursulinen, omdat mijn moeder door nonnen die in Holland woonden van het concentratiekamp was gered. Voor veel geld, natuurlijk, niet uit liefdadigheid. Zo heeft mijn nonkel David het mij toch verteld. Hij is de oudste broer van mijn moeder. De elf broers en zussen tussen hen in zijn allemaal omgekomen in de kampen, net als hun ouders en grootouders. Ik heb dus geen familie. Ik werd opgevoed door een gouvernante die Duits en Engels met mij sprak. Bij haar voelde ik me vrijer dan bij mijn moeder die heel streng was. In mijn hoofd was ik toen al anders. Daarom heb ik de kostschool ook positief ervaren. Ik was een rebel, maar ik haalde ook goede punten en de nonnen lieten me mentale ruimte.
Ik was als kind nooit op het juiste moment op de juiste plaats. In het pensionaat riepen de kinderen me na: jij bent een joodse. En thuis mochten de kinderen niet met mij spelen omdat ik bij nonnen in de klas zat. Tussen mijn tiende en achttiende werd ik dus wel altijd ergens uitgelachen. En mijn ouders waren er niet. Groei dan maar op. Als jonge vrouw krijgt je op die manier gewoon geen kans om een sociaal web op te bouwen.
Na de humaniora ging ik rechten studeren. Mijn hele leven al was ik voor de zwakke opgekomen. Als de zusters op iemand kwaad waren, vond ik dat ze het ook eens van de andere kant moesten bekijken. Eigenlijk wilde ik criminoloog worden. Ik ga ervan uit dat je niet op een dag wakker wordt en beslist: ik word een crimineel. Onderzoeken waar zoiets vandaan komt, leek me interessant. Maar die keuze werd niet ondersteund door mijn familie. Niet dat ze een andere professionele toekomst voor mij in hun hoofd hadden. Ik had volgens hen beter voor een vak als literatuur of zo gekozen, iets waar ik verder niets mee kon doen. Dus heb ik me beziggehouden met mensenrechten en een tijdje op een advocatenkantoor gewerkt, als researcher.
Intussen was ik getrouwd en zei mijn man: ‘Je gaat toch niet verder blijven werken op dat kantoor? Je bent altijd maar bezig, je bent nooit thuis en het levert niks op.’ Hij vond dat ik beter opnieuw iets zou studeren. Het werd kunst, in La Cambre, de Hogeschool voor Visuele Kunst in Brussel, maar nog altijd niet met de bedoeling kunstenares te worden. Ik wilde het enigma dat kunst voor mij was, leren doorgronden. Als ik naar een tentoonstelling ging, kon ik niet vatten wat er achter een kunstwerk of een kunstenaar zat. La Cambre had een interessant programma en de school had een goede reputatie. Het was mij ook helemaal niet zo duidelijk dat ik tijdens die opleiding zelf werk zou moeten maken. Ik dacht: ik probeer het een jaar, ik was tenslotte tot niets verplicht. Maar ik was meteen gefascineerd door die leefgemeenschap van kunstenaars. Voor het eerst was ik deel van een geheel, ik hoorde ergens bij.

Met het figuratieve kon ik niet uit de voeten, maar ik begon met grote monochrome werken in textiel nadat we een cursus hadden gekregen over Malevitch die zei dat le plaisir vient de la répétition du geste. Het plezier van een gebaar te herhalen. Ik bleef maar doorgaan op dat weefgetouw, hongerig op zoek naar dat gevoel, tot het kwam. Mijn energie was eindeloos. Ik had dan ook veel weerwraak te nemen. Op de samenleving, op de volwassenen, op mezelf. Woede als motor, het is in al die jaren dus niet veranderd.
Ik ben een vrouw en daarom was ik aangewezen om een kind te krijgen. Meer belang heb ik er niet aan gehecht. Ik nam mijn zoon in zijn mandje mee naar de cursussen in La Cambre, wat mijn schoonmoeder de opmerking ontlokte dat ik geen goede moeder was. Maar voor mij was het geen enkel probleem. Ik stond er niet bij stil. Mijn zoon was er niet om mijn gezin te lijmen of mij een identiteit te geven, hij is er voor zichzelf.
In het begin reageerde mijn man goed op mijn kunstenaarsschap, maar naarmate ik meer moest werken en er ook succes kwam, kreeg hij het er steeds moeilijker mee. Hij was zelf succesvol maar die generatie mannen kon er niet goed mee om als een vrouw in de wereld kwam en zelf een status had. Mijn vader had me dat ook altijd al laten verstaan, maar in beide gevallen dacht ik: so what? Ik wist dat ik iets voor mezelf moest doen. Ik wilde er zijn. Een plaats hebben in de wereld en niet altijd in de schaduw staan. Toen het tussen mijn man en mij niet langer goed ging, zijn we uit elkaar gegaan.
Het was niet altijd gemakkelijk, alleen met een kind. Er zijn momenten geweest dat ik geen geld had. Dan combineerde ik een tijdje een aantal jobs. Research op een advocatenbureau, in het weekend textiel weven, voor geld poker spelen. Daar was ik overigens heel goed in. Het waren manieren om aan geld te geraken en als dat niet was gelukt, had ik frieten verkocht, begrijp je? Ik maakte mij er allemaal niet veel zorgen om en als men mij zo in de maatschappij niet wilde aanvaarden, dan niet. Ik ben vrij. Ik heb alles en niks nodig. Daar ben ik me heel erg van bewust. Je mag je niet vastklampen aan materiële zaken, want dan loop je vast in je hoofd. Champagne drinken is plezant, maar water is ook heel lekker.

Nog tijdens mijn studie kreeg ik in 1977 de Prix de la Jeune Peinture voor mijn monochrome werken die ik ook uitbreidde van textiel tot olie op doek. Drie jaar later zou ik in Antwerpen tentoonstellen, maar curator Flor Bex, wilde mijn schilderijen niet. Hij zei: ‘Denk eens na over een video.’ Ik wist zelfs niet wat dat was, ik had niet eens een televisietoestel. Flor zei: ‘Als je me een concept bezorgt, helpen wij je om het praktisch te verwezenlijken.’ Zo is de video La batteuse de palplanches ontstaan. Door naar de cameraman en de monteur te kijken, heb ik het vak al doende geleerd.
In 1981 werd ik in Frankrijk uitgenodigd voor de Biënnale des Jeunes de Paris. Ze vroegen ook een video. Round around the Ring, over een bokswedstrijd, werd geselecteerd voor het Centre Georges Pompidou. Tot mijn verrassing was het mijn eerste grote succes, al is het mij daar nooit om te doen geweest. Ik wilde gewoon mijn werken kunnen maken. Ik besefte ook niet dat ik ‘talent’ had, neen – en zet dat woord vooral tussen aanhalingstekens. Waaraan had ik dat ook moeten afmeten? Ik verkocht de video-installaties niet en vandaag is dat nog altijd moeilijk. Ze zijn te groot, te duur, te ingewikkeld. Er zijn nu kleinere camera’s en de techniek om thuis alles te monteren interesseert me wel, maar ik werk nog altijd met een filmploeg, zet licht op, monteer drie maanden in een studio om er inhoud in te brengen. Die kostprijs kunnen musea of industriëlen zich nog wel veroorloven, maar privé is zo’n installatie helemaal niet te doen. Ik zit er niet mee. Ik maak nu eenmaal geen kunst die gemakkelijk ligt. Wie kan het aan om iedere ochtend bij het ontbijt zo’n grote, confronterende foto van een jongen of meisje in de ogen te kijken? Zelfs de beelden die er zachtmoediger uitzien, zoals mijn foto’s van bloemen, gaan over iets wat ons bang maakt: genenmanipulatie. De volgende stap is immers het manipuleren van de genen van mensen. Heel gevaarlijk. Wetenschappers weten ook niet waaraan ze beginnen, laat staan wat de gevolgen ervan zijn. Ooit heb ik zo’n verborgen laboratorium bezocht waar men experimenten uitvoert. Met gruwelijke resultaten. Men toont ons Dolly, maar wat heeft men moeten doen om zover te komen? Denkt men nu echt dat we onnozelaars zijn en dat niet beseffen? Science fiction loopt voorop, maar de realiteit volgt op de voet. Wat iemand kan bedenken, bestaat.

Een carrière, dat is twintig jaar. Volhouden. Doorgaan. Sommige collectioneurs,
museumdirecteurs en critici kunnen samen een kunstenaar wel snel groot maken. Er bestaannetwerken, men spreekt af wie men zal pushen en men bepaalt artificieel hoge prijzen. Er gaat veel te veel geld om in de kunst, het is een harde business geworden. Maar als een kunstenaar niet meer verkoopt, laten ze hem vallen. Door een vreemde speling van het lot, doe ik het meest zaken in Duitsland en ik ben ook acht jaar professor geweest aan de universiteit van Karlsruhe. Die relatie met Duitsland was gezien mijn achtergrond, in het begin niet gemakkelijk. Maar ik moést wel uitwijken, in België werd ik niet bekeken. Ik had toen ook een vrij moeizame relatie met de overheid. Waarom moet ik veel respect hebben voor een politicus? Hij komt er omdat ik en andere mensen een streepje zetten bij zijn naam tijdens de verkiezingen en daarna heeft hij gewoon een job als ieder ander. Ik heb er al een paar meegemaakt op cultuur en niet vaak gedacht: dat is nu eens een toffe kerel. Ik stel ook vast dat het buitenland blijkbaar meer affiniteit heeft met mijn werk. In België heb ik nog geen enkele belangrijke overzichtstentoonstelling gehad. Maar wel in het Guggenheim in New York, in de Tate Galery Londen, in de Jeau de Paume in Parijs, het LACMA in Los Angeles, in het Museum voor Hedendaagse Kunst in Basel enzovoort. Misschien komt er volgend voorjaar een retrospectieve van mijn werk in het Museum voor Moderne Kunst in Oostende. Misschien. Als we geld vinden. Het is altijd hetzelfde probleem. Ik wil de volgende ministers met alle plezier meedelen dat ik mijn belastingen rechtstreeks wil overmaken aan de Belgische musea want nu zijn de budgetten voor beeldende kunst belachelijk. Welke minister van Cultuur heeft zijn job ook al serieus genomen? En als ik dan iemand goed vond, verhuisde hij naar prestigieuzer kabinetten zoals Binnenlandse Zaken of Justitie. Zolang ze er niet in geloven, zoals Jacques Lang destijds in Frankrijk die de budgetten wel spectaculair liet stijgen, zal kunst niet meer blijven dan een aanhangsel. Elitair. Omdat mensen niet kunnen omgaan met dingen die voor hen niet belangrijk zijn.

Nu hangen de Babylon Babies nog tot 17 juni in het museum van Marrakech. Dat is een immens groot paleis, eigendom van de stad. Een deel ervan – de plaats waar vroeger de vrouwen samenkwamen – is vrijgemaakt voor het exposeren van hedendaagse kunst. Tot nu toe hadden ze eigenlijk nog geen echt grote tentoonstelling van een internationale kunstenaar, maar ik vond dat ik er moest aan meewerken omdat ik bang was dat het museum anders definitief zou dichtgaan. De mecenas, een grote zakenman, is intussen immers overleden en er is geen geld meer. Ik wilde ook iets doen voor de jeugd en tegen het sterk opkomend fundamentalisme. Er lopen in Marrakech steeds meer vrouwen met zware sluiers rond, dat heb ik met de jaren zien veranderen, net als bij ons trouwens. Ik woon al vijftien jaar in Schaarbeek en nooit waren er zoveel sluiers op straat als nu. Dat gaat mijn verstand te boven. Ik heb geen enkel probleem met de oudere vrouwen in hun djellaba’s en ook niet met een kleine foulard, maar jonge vrouwen, helemaal in het zwart, met handschoenen en alleen nog de ogen vrij, dat maakt me bang. Omdat er een concept achter zit, een ideologie die vindt: wij zijn de besten.
Elke vorm van extremisme is gevaarlijk omdat het de mensen manipuleert, kneedt als een koek. En telkens opnieuw zie je hetzelfde gebeuren: in een dictatuur is kunst het eerste wat men aan banden legt of waarvoor men strikte regels bepaalt. Men is bang voor kunst. Daarom heb ik aan de museumverantwoordelijke in Marrakech gezegd: ‘Je moet doorgaan met exposeren. Als je de deuren van het museum sluit voor kunst, open je ze voor het barbarisme en het terrorisme.’ Kunst laat mensen nog een beetje nadenken. Want wat is voor de meesten het referentiekader voor hun leven? Wat ze op televisie zien. En wat zien ze in Marrakech? Wat wij hier ook te verwerken krijgen: publiciteit, soaps, misdaadseries. Niet iets om je aan op te trekken, dunkt me. Velen kunnen ook amper lezen en schrijven. Nu, in België heerst ook analfabetisme, hoor, maar op een andere manier. Hier leest het merendeel ook maar de grote titels in een krant en denkt daar verder niet over na.
Met Babylon Babies confronteer ik de toeschouwer met een andere werkelijkheid dan die hij rondom zich ziet. Om te beginnen zijn foto’s in Marokko meestal niet meer dan beelden van familieleden of van landschappen, ze worden doorgaans niet gezien als kunst. Mijn foto’s zijn de getuigen van een hedendaags tijdsbeeld, geworteld in de traditie van de Vlaamse Primitieven. Die schilders gaven ook hun tijd weer. Hoe de mens toen gekleed en gekapt was, hoe men keek, hoe de interieurs eruit zagen, wat het belang was van kleuren, versieringen, de landschappen op de achtergrond, het stilleven op een tafel. Kunst is het geheugen van de mensheid. De Italiaanse Renaissance is beschreven in honderden boeken van tien centimeter dik, twintig centimeter lang, kleine druk. Maar daarmee heb je nog geen beeld in je hoofd. Met woorden kan je het je alleen maar zo goed mogelijk proberen voor te stellen. Maar als je het schilderij ziet, weet je het meteen.
Ik toon hoe jongeren uit alle etnische groepen – ook Arabische meisjes – er in deze tijd uitzien. Met welke intelligentie, kracht en fragiliteit ze in de wereld staan. Ze hebben hippe kapsels, piercings, verschillende huidskleuren. Het is een provocatie van mijn kant omdat ze naakt zijn tot onder de schouders. Hun blik is niet zedig afgekeerd, ze kijken je aan met een grote intensiteit, stellen je vragen over hun bestaan en die van de wereld. Ik wilde een coup plegen in het museum. Niet dat ik er iets van verwacht. Ik geef alleen maar. Het publiek moet zich er zelf een idee van vormen. Maar ik hoop wel dat het zal gaan zoals met alles in het leven. Als je eens een lekkere croissant hebt geproefd, wil je geen andere meer.

Marie-Jo Lafontaine